Inloggen / Registreren
Bel ons op +32 9 381 85 00

Veelgestelde vragen (FAQ)

Algemeen

Waar kan ik BIM-objecten of CAD-bestanden vinden voor producten uit het Stagobel gamma?

Een Building Information Model (BIM) definieert het structurele verloop binnen de planningsprocessen en maakt het voor architecten en planners mogelijk een bouwonderdeel-georiënteerd driedimensionaal gebouwmodel te ontwikkelen. Alle relevante gebouwgegevens en eigenschappen zijn in het BIM-model vastgelegd en kunnen daardoor door alle betrokkenen worden opgeroepen.
BIM vereenvoudigt zo de communicatie en draagt bij tot een duurzame en efficiënte planning.

De meeste fabrikanten van producten verdeeld door Stagobel stellen BIM-objecten kosteloos ter download ter beschikking voor Revit® of ArchiCAD en dit in verschillende detailleringen.

Hier vindt u de BIM-objectbestanden:

De BIMobject Cloud is 's werelds grootste platform voor fabrikant-specifieke BIM-inhoud. Dankzij de slimme functies kan voor een projectrealisatie snel door duizenden hoogwaardige objecten gescrold worden. Het downloaden is gratis en bevat indelingsopties die passen bij de software van uw voorkeur. Objecten zijn altijd up-to-date en gecentraliseerd, waardoor alles vanaf één locatie gedownload kan worden.

Volg deze link voor het kabelladdersysteem.

Volg deze link voor het kabelgootsysteem KG281.

Volg deze link voor het wandgootsysteem DUCTEL.

Volg deze link naar de BIM-objectenbibliotheek voor PEMSA producten. U dient een account aan te maken om gratis te kunnen downloaden.

Volg deze link naar de BIM-objectenpagina voor JUNG producten. Kies de gewenste vorm en u komt op het juiste platform terecht waar u gratis kunt downloaden.

DEHN biedt productmacro’s voor Computer-Aided Engineering voor de softwarepakketten EPLAN en WSCAD. Meer informatie vindt u hier terug.

Opmerking: het downloaden van CAD-bestanden (.dxf, .dwg, .stp, .igs, .it) van producten is enkel toegankelijk voor geregistreerde gebruikers (gratis).

Kabeldraagsystemen

PEMSA Rejiband draadgoten: waarom zo eenvoudig in gebruik?

Onze Rejiband draadgoten zijn ideaal voor een snelle, schroefloze montage. Door het knip-, plooi- en verbindprincipe van de draadgoten zijn er GEEN richtingsveranderingen nodig in het gamma. Enkel een kniptang en enkele koppelingen zijn voldoende voor het maken van bochten, T-stukken en stijg- en vervalstukken. Dit systeem bevordert de snelheid van montage en zorgt dus voor een aanzienlijke vermindering van de totale installatietijd.

Verder maken de mazen van 50x100mm een maximale kabelventilatie mogelijk en kan er zich daardoor geen stofophoping vormen. Daarnaast hebben de draadnetten telkens afgeronde draaduiteinden om blessures te voorkomen. 

De Rejiband draadgoten worden tevens gekenmerkt door een heel laag eigen gewicht, wat maakt dat ze makkelijk én snel op werven aangewend kunnen worden. Ondanks het lage gewicht hebben ze toch een uitstekend draagvermogen.

  

De versies bichromaat (koperkleurig) en Black C8 (zwart) zijn bovendien heel esthetisch en passen perfect in moderne interieurs. De draadgoten kunnen ook gebruikt worden in installaties met functiebehoud. Hiervoor heeft PEMSA vier opstellingen getest met een E90 uitvoering.

Voor meer info en de montagehandleiding klik hier.

Wat is het verschil tussen halogeenvrij materiaal en PVC?

Halogeenvrij materiaal bevat geen halogeenelementen. Onder de noemer ‘halogenen’ vallen vijf niet-metaal-elementen uit groep 17 van het periodiek systeem: Fluor, Chloor, Broom, Jodium en Astaat.

Tijdens een brand stoten halogeenhoudende materialen corrosieve en giftige gassen uit. Die toxische gassen vormen een groot gevaar in afgesloten ruimtes. Bij inademing ervan heeft het binnen een mum van tijd een schadelijk effect op het menselijk lichaam, met de dood tot gevolg. De giftige dampen veroorzaken ook corrosie van metalen.

Halogeenvrije kunststoffen daarentegen zijn veiliger. Bij het doorbranden van halogeenvrij materiaal komen er minder giftige dampen vrij en is er minder rookontwikkeling. Halogeenvrije materialen zijn dan ook bijzonder geschikt voor verzamel- en vluchtroutes (openbare ruimtes, treinstations, theaters, bioscopen, winkelcentra, enz.).

PVC of polyvinylchloride is geen halogeenvrij materiaal omdat het chloor bevat.

Wanneer halogeenvrije kanalen gebruiken (AREI)?

AREI

In openbare ruimten waar grote groepen mensen ontvangen kunnen worden, evacuatiewegen en tunnels moet de bekabeling aan bijzondere voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden staan beschreven in het AREI – onderafdeling 4.3.3.7. “Bijzondere beschermingsmaatregelen tegen brand.”

Concreet zijn deze maatregelen van toepassing op onderstaande ruimten:

  • Evacuatiewegen in bouwwerken (bv. trappenhallen en gangen), met uitzondering van deze gelegen binnen de wooneenheden;
  • Lokalen voor het publiek toegankelijk die minimum 50 personen kunnen ontvangen (zalen voor seminaries, sporthallen, schouwspelzalen ...);
  • Tunnels beschouwd als bouwkundige kunstwerken.

Onder het vernieuwde AREI vallen nu ook de accessoires die gebruikt worden voor de installatie van de halogeenvrije kabels onder deze regelgeving. Zij moeten derhalve ook halogeenvrij zijn.

Het AREI vermeldt: “De buizen, de open en gesloten goten, de kabelrekken en de aftakdozen geïnstalleerd in ruimtes bedoeld in voornoemde lijst die niet verzonken zijn, zijn halogeenvrij of bieden een veiligheidsniveau dat ten minste gelijkwaardig is.”

Halogeenvrije materialen verspreiden veel minder giftige dampen of donker bijtende rookgassen die nadelig zijn voor de evacuatie.

Ons aanbod

Stagobel beschikt over een ruim aanbod aan halogeenvrije kunststof kabelgoten, wandgoten, inbouwbekers, aftakdozen, enz. Maar ook aluminium of plaatstalen wandgoten voor in- of opbouw vormen een economisch evenwaardig en esthetisch alternatief die in dergelijke ruimten perfect kunnen worden toegepast.

Klik hier om kennis te maken met ons halogeenvrij aanbod.

Welke oppervlaktebehandeling kiezen voor een succesvol resultaat?

Een kabeldraagsysteem wordt beschouwd als een duurzame oplossing. De levensduur is afhankelijk van de omgeving waarin het wordt geplaatst. Daarom is het belangrijk om een grondig onderzoek in termen van locatie, vervuiling, vochtigheid, zoutgehalte, hygiëneregelgeving enz. in te stellen om zo de omgevingscorrosieklasse vast te stellen. De corrosieklasse helpt u het geschikte materiaal en de juiste oppervlaktebehandeling te kiezen.

Onderstaande tabel toont u de verschillende omgevingscorrosieklassen met de aanbevolen oppervlaktebehandeling.

 Omgevings-   corrosieklasse 

 Beschrijving

 Soort product

 C1

 Binnenomgevingen met:

 - zeer geringe omgevingscorrosie
 - verwarmde ruimtes
 - droge atmosfeer
 - onbeduidende hoeveelheden verontreinigende stoffen

 Gebruik elektrolytisch verzinkte materialen (E.Z.)
 conform NBN EN ISO 2081
 

 bv. binnen in scholen, winkels, hotels, kantoren, sporthallen   enz.

 C2

 Gedeeltelijke buitenomgevingen met:

 - lage corrosie in het milieu
 - niet-verwarmde gebieden met fluctuerende niveaus   van temperatuur en vochtigheid
 - weinig gevallen van condensatie en lage niveaus van   luchtvervuiling 

 Gebruik elektrolytisch verzinkte en gebichromateerde   materialen (Z.B.)
 conform NBN EN ISO 2081

 en/of

 Gebruik Sendzimir verzinkte materialen (G.S.)
 conform NBN EN 10346

 bv. gedeeltelijk buiten in industrieën, sporthallen,   magazijnen, winkels, parkeergarages, landelijke   buitengebieden enz.

 C3

 Binnen- en buitenomgevingen met:

 - gemiddelde corrosie in het milieu
 - een gemiddelde vochtigheidsgraad en enige   luchtverontreiniging veroorzaakt door   productieprocessen
 - atmosferen die wat zout bevatten of gemiddelde   hoeveelheden luchtverontreiniging

 Gebruik thermisch verzinkte materialen (H.D.)
 conform NBN EN ISO 1461
 

 bv. in binnen- en buitenomgevingen: stedelijke en licht   industriële gebieden, brouwerijen, zuivelfabrieken,   wasserijen enz.

 C4

 Binnen- en buitenomgevingen met:

 - hoge corrosie in het milieu
 - een hoge luchtvochtigheid en aanzienlijke   luchtverontreiniging
 - atmosferen met een gemiddeld zoutgehalte of   waarneembare niveaus van luchtverontreiniging

 Gebruik thermisch verzinkte materialen (H.D.)
 conform NBN EN ISO 1461

 bv. in binnen- en buitenomgevingen: chemische fabrieken,   industriële en kustgebieden, zwembaden, boerderijen,   scheepswerven enz. 

 C5-I

 Binnen- en buitenomgevingen met:

 - zeer hoge (industriële) omgevingscorrosie
 - bijna permanente condensatie, grote hoeveelheden   luchtverontreiniging, hoge luchtvochtigheid en   agressieve atmosferen 

 Gebruik materialen met een Black C8 coating (Black C8) 
 conform IEC 61537

 en/of

 Gebruik Zinkpox® materialen (= thermisch verzinkt + een   epoxy coating)

 en/of

 Gebruik materialen in roestvast staal AISI 304
 American Iron and Steel Institute

 bv. in binnen- en buitenomgevingen: chemische en zware   industrie, tunnels, zwembaden, scheepswerven enz.

 C5-M

 Binnen- en buitenomgevingen met:

 - zeer hoge (zee)milieucorrosie
 - gebieden met bijna permanente condensatie en   grote hoeveelheden luchtverontreiniging
 - atmosferen met een hoog zoutgehalte

 Gebruik materialen in roestvast staal AISI 316L
 American Iron and Steel Institute

 bv. in binnen- en buitenomgevingen: zware industrieën,   kust- en offshore-gebieden, zuiveringsinstallaties enz.

Wat is het verschil tussen corrosieklassen en omgevingscorrosieklassen?

Corrosieklassen ...

... worden gedefinieerd in de norm NBN EN 61537: 2007 met als titel: "Kabelbaansystemen en kabelladdersystemen voor het onderbrengen van elektrische leidingen".
Hier worden kabeldraagsystemen gemaakt van staal met een metalen coating of roestvast staal geclassificeerd volgens weerstand tegen corrosie.
De indeling gaat van de klasse 0 (geen coating) tot de klasse 8 (zink coating) en van de klasse 9A tot 9D voor roestvast staal (zie Table 1).
Binnen deze classificatie worden alleen normale atmosferische omstandigheden beschouwd. In de norm NBN EN 61537 worden speciale lokale omgevingscondities niet in overweging genomen.
De fabrikant of verkoper moet van alle systeemcomponenten in het kabelbaansysteem of kabelladdersysteem alle relevante classificaties aangeven.

Table 1: classification for resistance against corrosion

Class Reference - Material and finish
0* None
1 Electroplated to a minimum thickness of 5µm 
2 Electroplated to a minimum thickness of 12µm
3 Pre-galvanised to grade 275 to EN 10327 and EN 10326
4 Pre-galvanised to grade 350 to EN 10327 and EN 10326
5 Post-galvanised to a zinc mean coating thickness (minimum) of 45µm according to ISO 1461 for zinc thickness only
6 Post-galvanised to a zinc mean coating thickness (minimum) of 55µm according to ISO 1461 for zinc thickness only
7 Post-galvanised to a zinc mean coating thickness (minimum) of 70µm according to ISO 1461 for zinc thickness only
8 Post-galvanised to a zinc mean coating thickness (minimum) of 85µm according to ISO 1461 for zinc thickness only (usually high silicon steel)
9A Stainless steel manufactured to ASTM: A 240/A 240M - 95a designation S30400 or EN 10088 grade 1-4301 without a post-treatment **
9B Stainless steel manufactured to ASTM: A 240/A 240M - 95a designation S31603 or EN 10088 grade 1-4404 without a post-treatment **
9C Stainless steel manufactured to ASTM: A 240/A 240M - 95a designation S30400 or EN 10088 grade 1-4301 with a post-treatment **
9D Stainless steel manufactured to ASTM: A 240/A 240M - 95a designation S31603 or EN 10088 grade 1-4404 with a post-treatment **

* For materials which have no declared corrosion resistance classification.
** The post-treatment process is used to improve the protection against crevice crack corrosion and the contamination by other steels.

Deze tabel bevat de meest gebruikte beschermingen en materialen. Deze moeten worden gebruikt als referentie waartegen andere afwerkingen of materialen worden gemeten voor classificatiedoeleinden.
Indien een zink coating zoals aangegeven in Table 1 toegepast wordt, zijn de diktes zoals in de Table 2 van toepassing.

Table 2: zinc coating thickness of reference material

Class Minimum thickness
µm
Minimum coating thickness as given in EN 10327 or EN 10326
µm
Mean coating thickness (minimum) to ISO 1461
µm
0* - - -
1 5 - -
2 12 - -
3 - 15 -
4 - 19 -
5 - - 45
6 - - 55
7 - - 70
8 - - 85

* As declared by the manufacturer or responsible vendor

Om de klasse te definiëren bij het gebruik van een zink coating of andere metalen coating die niet in Table 1 opgegeven is, dient de fabrikant een neutrale zoutneveltest volgens ISO 9227 gedurende de in Table 3 gespecificeerde periode, uit te voeren.

Table 3: salt spray test duration

Class
(as detailed in Table 1)
Duration
h
0 -
1 24
2 96
3 155
4 195
5 450
6 550
7 700
8 850

 

Omgevingscorrosieklassen ...

... worden gedefinieerd in de norm NBN EN ISO 12944-2:2018 met als titel: Paints and varnishes - Corrosion protection of steel structures by protective paint systems - Part 2: Classification of environments
De levensduur van kabeldraagsystemen is afhankelijk van de omgevingscondities waarin ze geplaatst worden. Deze condities zullen bepalen hoe snel een systeem gaat roesten.
De omgevingscondities van de verschillende omgevingcorrosie klassen C1 tot en met C5-M worden in deze norm beschreven. (zie tabel 1).
Elke fabrikant van kabeldraagsystemen kan per omgevingscorrosie klasse aanbevelen welke oppervlaktebehandeling aan te wenden.

Tabel 1: Omgevingscorrosieklassen zoals vastgelegd in NBN-EN ISO 12944-2 met bijhorende atmosferische natuurlijke corrosie en voorbeelden van de omgeving waarin onze materialen het meest van toepassing zijn.

    Voorbeelden van typische omgevingen in een gematigd klimaat (informatief)   Aanbevolen minimale oppervlaktebehandeling
Corrosieklasse Corrosiegraad In open lucht Binnen   Advies Stagobel
C1 Zeer gering - Verwarmde ruimten met droge atmosfeer en verwaarloosbare hoeveelheden schadelijke stoffen, bijv. kantoren, winkels, scholen en hotels.   Elektrolytisch verzinkt (EZ)
C2 Gering Atmosfeer met lage niveaus van luchtverontreiniging. Plattelandsomgeving. Niet verwarmde ruimten met wisselende temperatuur en luchtvochtigheid. Geringe condensatie en lage luchtverontreiniging, bijv. sporthallen en magazijnen.   Electrolytisch verzinkt en gebichromateerd (ZB) Sendzimir verzinkt (GS)
C3 Gemiddeld Atmosfeer met lage niveaus van luchtverontreiniging. Woonzones en omgevingen met lichte industrie. Ruimten met gemiddelde luchtvochtigheid en enige luchtvervuiling als gevolg van industriële processen, bijv. brouwerijen, zuivelfabrieken en wasserijen.   Thermisch verzinkt (HD) Zink+ coating (ZN+)
C4 Hoog Atmosfeer met gemiddeld zoutgehalte of waarneembare luchtverontreiniging. Industriële en maritieme omgevingen. Ruimten met hoge luchtvochtigheid en aanzienlijke luchtverontreiniging te wijten aan productieprocessen, bijv. chemische installaties, zwembaden en scheepswerven.  
C5-I Zeer hoog (industrie) Industriële gebieden met een hoge luchtvochtigheid en agressieve atmosfeer. Ruimten met bijna permanente condensatie en hoge luchtverontreiging.   Black C8 coating Zinkpox®
(thermisch verzinkt + epoxy coating) Roestvast staal
AISI 304
C5-M Zeer hoog (maritiem) Maritieme en offshore omgevingen met hoog zoutgehalte. Ruimten met bijna permanente condensatie en hoge luchtverontreiniging.   Roestvast staal
AISI 316L

Is witte roestvorming schadelijk voor de kabelladder?

Witte roest wordt veroorzaakt wanneer er gedurende enkele dagen water op het oppervlak van de ladders blijft liggen.
Deze roestvorming heeft echter geen enkele invloed op de corrosiebestendigheid van de ladder volgens norm EN ISO 1461.

Voor meer info, klik hier

Wat is de minimum inbouwhoogte bij een vloerdoos met afwerking parketvloer?

Met deze vloerdoos is er een inlegdiepte voorzien van 12 mm voor parket in te leggen. Deze uitvoering mag NIET nat gereinigd worden.



Slechts 16 modules kunnen hier ingebouwd worden. Minimum Inbouwhoogte: 70mm.

Referenties voor deze uitwerking:

UEKDD 15-V E
1x UGE3-VE 8UST
4x UGEE-2-UST45

Bij gebruik van onze standaard inbouwbekers dan kunnen 24 modules in de doos geplaatst worden. De minimum inbouwhoogte zal dan 92mm bedragen.
Merk op: deze hoogte is enkel mogelijk voor platte stekkers. Voor rechte stekkers is een hoogte van ongeveer 107 mm vereist. 

Referenties voor deze uitwerking:

UEKDD 15-V E
3x UG
3x UAM-4-1-226

Wat is de minimum inbouwhoogte bij een vloerdoos met afwerking tapijt of laminaat?

    Vloerdoos met speciale verlaagde inbouwbeker. Hierin passen slechts 16 (45x22,5) modules (i.p.v. 24 modules zoals bij standaard inbouwbekers). Minimum inbouwhoogte: 65 mm.

Referenties voor deze uitwerking:
1x UEK3-V-G
1x UGE3-VRK 4
4x UGEE-2-UST-S



   

Vloerdoos met de standaard inbouwbekers. Hier passen 24 modules in. Minimum inbouwhoogte: 87mm.
Merk op: deze hoogte is enkel mogelijk voor platte stekkers. Voor rechte stekkers is een hoogte van ongeveer 102 mm vereist.

Referenties voor deze uitwerking:
1x UEK3-V-G
1x UGEA3-50-S
3x UG
3x UAM-4-1-226 

Wat is de minimum inbouwhoogte bij een vloerdoos met afwerking beton of tegel?

Bij dit type vloerdoos is een inlegdiepte voorzien van 12 mm voor een plaatsen van een vloertegel.



Deze uitvoering mag nat gereinigd worden. Slechts 16 modules kunnen hier ingebouwd worden. Minimum inbouwhoogte: 86mm.

Referenties voor deze uitwerking:

1x UEBDM 15-V-WD
1x UNE 260V-30S
1x UET-R-WD
1x UGE3-VE 4
4x UGEE-2-UST-S

Bij gebruik van onze standaard inbouwbekers dan kunnen 24 modules in de doos geplaatst worden.
De minimum inbouwhoogte zal dan 109mm bedragen.
Merk op: deze hoogte is enkel mogelijk voor platte stekkers. Voor rechte stekkers is een hoogte van ongeveer 124 mm vereist.

Referenties voor deze uitwerking:

1x UEBDM 15-V-WD
1x UNE 260V-30S
1x UGEAV-50S
1x UET-R-WD
3x UG
3x UAM-4-1-226

Smart Home & Building

Regelgeving rookmelder

Wanneer is het plaatsen van een rookmelder verplicht?

Een rookmelder kan levens redden. Het plaatsen van rookmelders in een woning is dus aan te raden en soms zelfs verplicht.

Het verplicht plaatsen van een rookmelder betreft evenwel een regionale materie. De drie gewesten van ons land hebben elk afzonderlijk een regelgeving terzake uitgewerkt. Hieronder vindt u een compact overzicht van de verplichtingen ter zake in Vlaanderen en het Brussels hoofdstedelijk gewest.

Vlaanderen

De invoering van de rookmelderplicht werd in Vlaanderen vanaf 2012 gefaseerd ingevoerd in huurwoningen. Die gefaseerde invoering ligt nu achter ons.  Sinds 1/1/2019 moeten in Vlaanderen alle huurwoningen uitgerust zijn met voldoende rookmelders. In nieuwbouwwoningen geldt de verplichting sinds 2013.

Wat betekent "uitgerust zijn met voldoende rookmelders"?

Om aan de rookmeldersverplichtingen te voldoen moet de zelfstandige woning (eengezinswoning, appartement of studio) of kamerwoning op elke bouwlaag uitgerust zijn met minstens één rookmelder. In kamerwoningen moet bovendien elke kamer uitgerust zijn met een rookmelder.

Waaraan moet de rookmelder voldoen?

De rookmelder

  • moet CE gemarkeerd zijn;
  • moet voldoen aan de norm NBN EN 14604;
  • moet reageren op de rookontwikkeling bij brand door het produceren van een scherp geluidssignaal;
  • mag niet van het ionische type zijn.

Rookmeldersverplichting in woningen bewoond door eigenaar uiterlijk vanaf 1 januari 2020.

De Vlaamse Regering heeft op 10 maart 2017 een decreetwijziging afgekondigd waarmee het plaatsen van rookmelders of een branddetectiesysteem zowel voor huurwoningen als voor woningen die de eigenaar zelf bewoont, verplicht wordt.  

Het nieuwe decreet zal het rookmeldersdecreet van 12 juni 2012 opheffen en vervangen door een toevoeging aan artikel 5, §1 van de Vlaamse Wooncode. Het treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum en uiterlijk op 1 januari 2020. Dit betekent dat uiterlijk op 1 januari 2020 alle woningen in Vlaanderen over de nodige rookmelders of een rookdetectiesysteem zullen moeten beschikken.

Meer informatie is terug te vinden op de website van de Vlaamse Overheid:

Brussels Hoofdstedelijk gewest

In het Brussels hoofdstedelijk gewest geldt geen verplichting in eigen woningen maar zijn ze sinds juli 2005 wel verplicht in alle huurwoningen.

Aantal detectoren?

Er moet een rookdetector hangen in elk vertrek tussen de slaapkamer tot de buitendeur.

Welk type detector?

De rookmelder mag niet van het ionische type zijn en dient uitgerust te zijn met een ingebouwde batterij met een levensduur van meer dan vijf jaar of aangesloten te zijn op het elektrisch stroomnet (220V). In het laatste geval is er een noodbatterij voorzien voor het verzekeren van de goede werking van het toestel bij stroomonderbrekingen.

De rookmelder moet een door BOSEC of gelijkaardig Europees organisme gecertificeerd zijn (conform de norm NBN EN 14604).

Meer info:

Informatie over de regelgeving in Wallonië: lees hier alles.

Voordelen JUNG rookmelders

  • Optische rookmelder
  • Intelligente bi-sensor-processor-technologie registreert hitte- en rookontwikkeling
  • Onderscheidt ongevaarlijke waterdamp van rookontwikkeling (toepasbaar in keuken)
  • 5 jaar fabrikantenwaarborg
  • Vast ingebouwde lithium batterij met 12 jaar levensduur
  • EN14604 gecertificeerd
  • Q-label
  • Beschikbaar stand-alone of in een uitvoering waarin meerdere rookmelders draadloos onderling verbonden kunnen worden

Alle TELETASK Smart Home & Building vragen

Voor een gedetailleerd overzicht met downloads per onderwep, klik hier.

Schakelmateriaal en contactdozen

MENNEKES contactdozen waarvoor geen afzonderlijke rubberdichting meer nodig is.

Bliksem- en overspanningsbeveiliging

De regelgeving: Is overspanningsbeveiliging verplicht?

Om op deze vraag een antwoord te formuleren baseren we ons op volgende documenten:

  • het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI)
  • de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing
  • de codex over het algemeen welzijn op het werk

 

1) Het algemeen reglement op de elektrische installaties (AREI), dat de wettelijke voorschriften vastlegt in verband met elektrische installaties, vermeldt volgende paragraaf:

Deel 4 – Elektrische bescherming tegen overspanning, artikel 136 - Principe

Personen en goederen moeten volgens de desbetreffende regels van goed vakmanschap beschermd worden tegen de schadelijke gevolgen van:

  • een fout die kan voorkomen tussen de onder spanning staande delen van stroombanen op verschillende spanningen;

  • overspanningen te wijten aan andere oorzaken, bijvoorbeeld atmosferische verschijnselen of eventuele overspanningen bij het schakelen.

De toestellen moeten derwijze uitgevoerd en geplaatst worden dat personen en goederen door hun werking niet in gevaar worden gebracht.

Dus JA, elektrische installaties dienen beschermd te worden tegen overspanningen afkomstig van bliksem en schakelhandelingen.

  • Welke maatregelen moet ik dan nemen?

Hiervoor kan je terugvallen op de regels van goed vakmanschap. Deze vind je ondermeer terug in de van de geldende Belgische en Europese normering ter zake.

Het in 2016 uitgegeven normatieve document HD60364-4-443 kan een leidraad bieden om te bepalen of (via een vereenvoudigde risicoanalyse) het plaatsen van overspanningsbeveiliging voor een bepaalde installatie noodzakelijk is of niet. Het al dan niet noodzakelijk zijn hangt af van verschillende factoren zoals bliksemactiviteit in de regio, ondergronds of bovengrondse voeding, landelijke of stedelijke omgeving, …

Kort samengevat komt het hier op neer: indien overspanningen een invloed kunnen hebben op de veiligheid van mensenlevens (vb. brandmeldcentrale, ziekenhuisapparatuur,..), de beschikbaarheid van openbare dienstverlening (telecomcentra, …) of de werking van handels- en industriële activiteit (banken, bedrijven, hotels,…) dan MOET er overspanningsbeveiliging worden voorzien, ongeacht de uitkomst van een risicoanalyse. Voor alle andere gevallen wordt er een eenvoudige risicoberekening aangereikt waaruit kan afgeleid worden of overspanningsbeveiliging al dan niet noodzakelijk is.

Het normatieve document HD60364-5-534 legt vast aan welke karakteristieken overspanningsbeveiliging moet voldoen (wanneer een SPD Type 1 of Type 2 plaatsen, minimale afleidvermogen, … ), waar je deze moet plaatsen en welke de te respecteren montageregels zijn.

Meer informatie over beide HD documenten en over de vereenvoudigde risicoberekening vind je terug in dit document.

 

2) De “Basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing” bepalen in België de minimumvoorwaarden waaraan het ontwerp, de bouw en de inrichting van nieuwe gebouwen (en uitbreidingen van bestaande gebouwen) moeten voldoen. Deze normen zijn wetten en dus bindend.

Daarin staat vermeld dat hoge gebouwen (>25m) moeten worden uitgerust met een beveiligingsinstallatie tegen bliksem gekozen op basis van een evaluatie van het risico.

Voor het evalueren van het risico wordt een beroep gedaan op de uitgebreide risicoanalyse in de norm NBN EN 62305-2 ‘Bliksembeveiliging – Risicomanagement’. Uit deze risicoanalyse vloeien de maatregelen voort die noodzakelijk zijn om het risico tot een aanvaardbare waarde te reduceren. Een van die mogelijke maatregelen kan het plaatsen van overspanningsafleiders zijn.

Risicoanalyse uit NBN EN62305-2 versus risicoanalyse uit HD60364-4-443

De vereenvoudigde risicoberekening uit HD60364-4-443 brengt enkel overspanningen in rekening die via het elektrische distributienetwerk (ook directe inslag in het netwerk) het gebouw binnendringen alsook overspanningen door schakelhandelingen. De uitgebreide risicoanalyse uit NBN EN62305-2 gaat veel verder en brengt ook de risico’s ten gevolge van directe of nabije blikseminslag op het gebouw in rekening.

 

3) De Codex over het welzijn op het werk verplicht de werkgever een risicoanalyse uit te voeren van de elektrische installatie waarvan hij de houder is.

De werkgever spoort tenminste de volgende risico’s op en evalueert ze:

Van toepassing voor ons uit de Codex: 
6° de risico’s te wijten aan overspanningen ten gevolge van inzonderheid fouten die kunnen ontstaan tussen actieve delen op kringen op verschillende spanning, van het schakelen en van atmosferische ontladingen;

De werkgever treft op grond van de risicoanalyse alle nodige preventiemaatregelen ter bescherming van deze risico’s.

Voor het evalueren van het risico kan een beroep gedaan worden op de vereenvoudigde risicoberekening in de HD60364-4-443, vermits enkel het risico van overspanningen op de elektrische installatie geëvalueerd moet worden. Maar ook de ruimere risicoanalyse in de norm NBN EN 62305-2 ‘Bliksembeveiliging – Risicomanagement’ kan worden gebruikt.

Uit de risicoanalyse vloeien de maatregelen voort die noodzakelijk zijn om het risico tot een aanvaardbare waarde te reduceren. Een van die mogelijke maatregelen kan het plaatsen van overspanningsafleiders zijn.

Hebt u nog vragen? Bel ons of stuur een mail naar dehn@stagobel.be               

Waarmee rekening houden bij het voorzekeren van overspanningsafleiders?

Om zowel de kortsluitvastheid van de overspanningsafleider te verzekeren, alsook om de elektrische installatie te beschermen in geval van een fout in een overspanningsafleider moet deze met een gepaste overstroombeveiliging (= voorzekering) worden gecombineerd. De fabrikant legt de maximale toelaatbare nominale waarde van de voorzekering op. Heeft de voorgeschakelde installatiezekering F1 een gelijke of een lagere nominale waarde, dan kan er afgezien worden van deze bijkomende afleidervoorzekering F2 (figuur xx). De installatie wordt daardoor eenvoudiger en beter: minder plaats, minder materiaal, minder bekabeling en kortere aansluitleidingen.

Bij het bepalen van de juiste afleidervoorzekering voor overspanningsafleiders moet een belangrijk aspect in acht worden genomen. De voorzekering mag niet groter zijn dan deze die door de fabrikant is opgegeven. Maar zij mag ook niet willekeurig klein worden gekozen, omdat dan de vereiste stootstroom-afleidcapaciteit niet langer is gewaarborgd.

Conform de productnorm NBN EN61643-11 moet bij het beproeven van een overspanningsafleider ook de in de afleiderkring voorgeschakelde voorzekering mee in rekening worden gebracht. Dat betekent dat de door de fabrikant opgelegde voorzekering de aan de afleider toegewezen afleidstootstroom moeten kunnnen afleiden zonder door te smelten. De maximale stootstroom-capaciteit voor gangbare Type 2 afleiders ligt in het bereik tussen 25 en 40kA(8/20). In tabel 1 zijn de smeltwaardes van NH zekeringen bij belasting door 8/20 stootstromen opgenomen.

Waarde van de NH voorzekering

Berekende uitschakelwaarde bij belasting met stootstroom (8/20)

35A

14,7

63A

25,4

100A

38,9

125A

50,7

160A

67,6

200A

86,2

250A

115,0

                                       Tabel 1

Uit deze tabel valt te herkennen dat bij een Imax van vb. 25(8/20) de afleidervoorzekering een minimale waarde van 63A gG/gL zou moeten hebben om de stootstroom te kunnen voeren. Een lagere voorzekering zal de afleidcapaciteit van de overspanningsafleider begrenzen. Dit zou als gevolg hebben dat de voorzekering bij stootstromen lager dan de afleidcapaciteit van de overspanningsafleider doorsmelt en daarmee de beschikbaarheid van deze laatste in het gedrang brengt. Voor een overspanningsafleider met een afleidcapaciteit van 40kA(8/20), zoals de DEHNguard , is een voorzekering van 125A gL optimaal.

De inplugbare modules van overspanningsafleiders kunnen probleemloos en veilig in- en uitgeplugd of vervangen worden zonder dat de elektrische installatie spanningsloos moet gezet worden of dat de beschermkap of beschermplaat in het verdeelbord moet weggenomen worden.

In omvangrijke elektrische installaties (industrie, tertiair…) kunnen er evenwel bijkomende veiligheidsvoorschriften van toepassing zijn voor het werken aan een installatie onder spanning. Houd daar rekening mee!

Sedert 2019 beschikt DEHN over een nieuwe DEHNguard familie, de DEHNguard ACI. Deze is uitgerust met de ACI technologie (Advanced Circuit Interruption), een gecombineerde vonkenbrug-schakelaar geïntegreerd in de afleider en die de voorbeveiliging voor zijn rekening neemt. Bij DEHNguard ACI behoort het kiezen en dimensioneren van een geschikte voorzekering tot het verleden. De voordelen om DEHNguard ACI toe te passen in plaats van een overspanningsafleider met aparte voorzekering zijn legio: naast de plaatsbesparing en de eenvoudige bekabeling bent u verzekerd dat afleider en voorbeveiliging perfect op elkaar zijn afgestemd, biedt de DEHNguard ACI een hogere weerstand tegen tijdelijke overspanningen (TOV), is de afleider lekstroomvrij en volstaat een draadsectie van 6mm² om hem te aan te sluiten.

Hoe beveilig ik optimaal de elektrische apparaten in mijn woning tegen overspanningen door bliksem of schakelhandelingen?

Het sleutelbegrip bij overspanningsbeveiliging is potentiaalvereffening – m.a.w. voorkomen dat grote spanningsverschillen kunnen ontstaan tussen elektrische geleiders onderling en de aarde waardoor er vonkoverslag (en aldus schade) kan optreden wanneer de stootspanningsvastheid van de apparatuur werd overschreden.

Potentiaalvereffening betekent dat alle elektrische geleidende delen met elkaar en met de hoofdaardingsrail van de elektrische installatie worden verbonden. Actieve spanningsvoerende geleiders zoals het elektrisch voedingsnet, telefoonlijn of de distributiekabel worden in de potentiaalvereffening opgenomen door een overspanningsafleider. Deze wordt tussen de geleider en de aarding geplaatst. Stijgt het spanningsverschil tussen de actieve geleider en de lokale aardingsinstallatie naar een ontoelaatbare waarde, dan zal de overspanningsbeveiliging aanspreken en het spanningsverschil begrenzen tot een aanvaardbare waarde.

Belangrijk in een goed werkend beveiligingsconcept is dat ALLE geleiders die de woning binnenkomen in de potentiaalvereffening worden opgenomen, bij voorkeur zo dicht mogelijk  bij hun plaats van binnenkomst: de laagspanningsvoeding, de binnenkomende telefoonlijn, de tv-distributiekabel maar eventueel andere binnenkomende bedrading van vb. poolhouse in de tuin of van de videoparlofoon die, vrijstaand van de woning, aan de hekpilaar staat opgesteld.

In onderstaande figuur vindt u een overzicht waarin u voor de meest voorkomende situaties de juiste overspanningsbeveiligingen kan terugvinden, alsook de te respecteren installatieregels (lengte en sectie van de aansluitgeleiders).

Wordt overspanningsbeveiliging voor of na de verliesstroomschakelaar geplaatst?

Een overspanningsbeveiliging wordt in België in overeenstemming met het AREI altijd na de verliesstroomschakelaar aangesloten.

Is een overspanningsbeveiliging defect na het afleiden van een overspanning?

Neen, zolang de maximale capaciteit van de varistor niet overschreden wordt, keert de varistor terug naar zijn originele toestand. Een overspanningsbeveiliging kan dus meermaals zijn nominale afleidstootstroom (20kA 8/20μs) afleiden.

Beïnvloedt een overspanningsbeveiliging een isolatiemeting?

Bij het meten van de isolatieweerstand wordt een spanning van 500V of hoger op de installatie geplaatst. De overspanningsbeveiliging zal deze overspanning afleiden naar de aarde en de isolatiemeting beïnvloeden. Door de lekstroom naar aarde zal de isolatieweerstand ongunstig zijn.

De beveiligingspatronen losmaken tijdens het meten is dus een must!

Waarom wordt een overspanningsbeveiliging geaard aan de aardingsrail en niet aan de aardscheider?

Overspanningsbeveiliging werkt op basis van potentiaalvereffening. We spreken van een goede potentiaalvereffening als in de elektrische installatie geen potentiaalverschillen optreden op het moment van een overspanning. Hiervoor dienen de te beveiligen apparatuur én de afleider aangesloten te zijn op eenzelfde aarding; dit is de aardingsrail in het elektrisch bord (figuur 13).

Indien de overspanningsbeveiliging enkel wordt aangesloten op de aardscheider, wordt een te lange aansluitlengte gecreëerd (figuur 12). Hierdoor ontstaat een minder gunstig beveiligingsniveau (FAQ3).

Bekijk/download het volledige document hier.

In de installatierichtlijnen wordt een totale aansluitlengte van < 0,5m aanbevolen en mag deze nooit de 1m overschrijden. Wat als de afstand van 1m onmogelijk aan te houden is?

Een langere aansluitleiding heeft een ongunstige invloed op het beveiligingsniveau van de afl eider. Probeer daarom reeds van bij de planningsfase rekening te houden met deze parameter.

Wanneer het respecteren van deze afstand toch onmogelijk blijkt, dan kan bijv. de overspanningsafleider bijkomend geaard worden aan het geaarde chassis van het bord (zie figuur).

Welke aardingsklem op de overspanningsafleider moet gebruikt worden voor het aansluiten van de aarding?

Op elke afleider zijn 2 aardingsklemmen voorzien. Beide klemmen zijn intern verbonden, dus maakt het niet uit welke klem wordt gebruikt voor het aansluiten van de aarding.

Een eerste verbinding met de aarding moet altijd gemaakt worden op de aardingsrail van het elektrisch bord waarin de module geplaatst wordt en dit met een zo kort mogelijke kabel.

De tweede klem kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een bijkomende potentiaalvereffening met bijv. de aardscheider, aardingsplaat…

Stroomverdeling & zekeringen

Wat is de gelijktijdigheidsfactor?

De gelijktijdigheidsfactor geeft aan in welke mate de verbruikers in eenzelfde installatie gelijktijdig worden gebruikt.

Het louter optellen van het vermogen van alle verbruikers om te komen tot het geïnstalleerde vermogen van een installatie zou leiden tot overdimensionering. Daarom wordt het vermogen gewogen met een gelijktijdigheidsfactor, die rekening houdt met het feit dat in een elektrische installatie nooit alle toestellen gelijktijdig op maximaal vermogen in werking zijn.

De gelijktijdigheidsfactor voor één circuit is normaal gezien gelijk aan één. Deze factor wordt kleiner naarmate het aantal circuits toeneemt. De gelijktijdigheidsfactor is dus bepalend voor het type van automaten in een installatie.

Gelijktijdigheidsfactor distributiekasten

Aantal hoofdcircuits Gelijktijdigheidsfactor
2 en 3 90%
4 en 5 80%
6 t.e.m. 9 70%
10 en meer 60%

Waarmee moet ik rekening houden bij het inbouwen van SASILplus zekeringen?

  • De lastschakelstroken gelijkmatig verdelen over de totale beschikbare hoogte van de verdeler.
  • Grootste bouwgroottes onderaan en kleinste bovenaan plaatsen (i.v.m. thermiek).
  • Bouwgroottes NH00, NH-1 en NH-2 onderbrengen in groepen van max. 300 mm, afgescheiden door middel van een geventileerd frontpaneel van minstens 75 mm.
  • Bij grootte NH-3 een ventilatiepaneel onder en boven de strook plaatsen.
  • Geen horizontale afschermingen in apparatencompartiment (mits geventileerd).
  • Reserveruimte verdelen over de totale beschikbare hoogte.
  • Alle schakelstroken kunnen kortstondig (15-30 min) op vollast gebruikt worden. Nadien de gelijktijdigheidsfactor in acht nemen.
  • Indien mogelijk een dakventilatie gebruiken (min. IP30).
  • Plaatsing van railsteunen:
    - bij NH-00 boven of onder een aaneengesloten groep van stroken
    - bij NH-1, NH-2 en NH-3 tussen twee stroken in
    - bij NH-2 of NH-3 in het midden achter een strook
  • Voor het probleemloos monteren van railsysteemafdekkingen SSA tussen de railsteunen, rekening houden met een veelvoud van 150 mm.

Wat zijn de verschillen tussen een zekering en een automaat?

Een zekering en een automaat worden ingezet met hetzelfde doel, namelijk het beveiligen van een elektrische installatie. Dit gebeurt voor elk van de twee producten via een ander principe. In het geval van een kortsluiting of overbelasting zal de automaat uitschakelen. Een zekering zal in deze situatie doorsmelten.

Belangrijkste eigenschappen van smeltzekeringen t.o.v. automaten:

Een smeltzekering:

  • kan inschakelpieken opvangen;
  • moet niet jaarlijks getest worden;
  • is budgetvriendelijk;
  • heeft een zeer lange levensduur;
  • is gemakkelijk te vervangen;
  • smelt na een overbelasting of kortsluiting door waardoor een nieuwe zekering is vereist.

Wie mag een smeltzekering vervangen?

Niet elke smeltzekering mag door eender wie worden vervangen. Alle NH-zekeringen (voor KETO, SASIL, …) moeten worden geïnstalleerd of vervangen door een gekwalificeerd persoon. De persoon in kwestie moet beschikken over een BA4-, BA5- of VCA-attest.

Bij het installeren van smeltzekeringen is het aangeraden om gebruik te maken van een handgreep of handvat. Die zorgen ervoor dat er te allen tijde veilig kan worden gewerkt. Voor de algemene veiligheid wordt aangeraden om steeds onder een spanningsloze installatie te werken.

Wat zijn de verschillende groottes van smeltzekeringen?

De smeltzekeringen zijn onderverdeeld in 7 verschillende groottes. De technische specificaties van elke grootte kan u terugvinden in de catalogus van JEAN MÜLLER.

In de onderstaande tabellen ziet u een onderverdeling van de verschillende groottes en het bijbehorende stroombereik.

NH-mespatronen met stroomvoerende greepplaten
(types gG en aM)
Grootte Stroombereik
NH000 2A - 160A
NH00 2A - 160A
NH0 6A - 160A
NH1 25A - 250A
NH2 63A - 400A
NH3 250A - 800A
NH4a 400A - 1600A

-

NH-mespatronen met slagstift (types gG en aM)
Grootte Stroombereik
NH000 2A - 160A
NH00 2A - 160A
NH1 35A - 250A
NH2 63A - 400A
NH3 160A - 630A
NH4a 400A - 1600A

Welke soorten zekeringen zijn beschikbaar?

Smeltveiligheden zijn onderverdeeld in twee groepen: zekeringen met integrale onderbreking ("g") en zekeringen voor deelbereik ("a").

De zekeringen die beschikken over een integrale onderbreking ("g") kunnen alle overstromen onderbreken, van de kleinste overbelasting tot hun kortsluitvermogen. Smeltveiligheden met integrale onderbreking kunnen als enige beveiligingsinrichting ingezet worden.

Zekeringen voor deelbereik ("a") zijn bestand tegen kortstondige overstromen. Deze worden enkel gebruikt als kortsluitbeveiliging en moeten samen met een beveiligingsinrichting tegen overbelasting gebruikt worden. Ze kunnen ook gebruikt worden als back-upbeveiliging voor andere schakelapparatuur met een lager onderbrekingsvermogen bv. contactoren of vermogensschakelaars.

Hieronder vindt u een oplijsting van de verschillende soorten zekeringen.

  • gG: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van alle stromen; voor algemeen gebruik, principieel voor het beveiligen van kabels en leidingen.
  • aM: Smeltveiligheden voor deelbereik worden gebruikt voor het onderbreken van kortsluitstromen in motorkringen.
  • gR: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van alle stromen in kringen met halfgeleiders (sneller dan de gS smeltveiligheden).
  • gS: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van alle stromen in kringen met halfgeleiders bij extremere belastingsomstandigheden.
  • aR: Smeltveiligheden voor deelbereik voor het onderbreken van kortsluitstromen in kringen met halfgeleiders.
  • gB: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van alle stromen in installaties in de mijnindustrie.
  • gTR: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van alle stromen van MS-transformatoren. De weergegeven toegekende waarde is het schijnbaar vermogen van de transformator in kVA i.p.v. zijn nominale stroomsterkte.
  • gPV: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van alle stromen in fotovoltaïsche modules van PV-systemen.
  • DC: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van alle stromen in gelijkstroomkringen, bv. tractie, wisselrichters, telecom, hybride, ...
  • BAT: Smeltveiligheden met integrale onderbreking voor het onderbreken van stromen bij batterijvoedingen, UPS, enz.

CEE Industrieel contactmateriaal

Wat is ErgoCONTACT®?

De PowerTOP® Xtra-oplossingen in 16 en 32 A zijn met de speciaal doorontwikkelde, innovatieve en gebruiksvriendelijke schroefcontact-aansluittechniek ErgoCONTACT® uitgerust. Dit maakt een eenvoudige, veilige en ergonomisch verantwoorde installatie mogelijk:

➡️ Hierbij wordt de schroevendraaier niet vanaf de zijkant, maar recht aangezet - zo wordt de schroefdruk op de handgreep gericht.

➡️ De schroefweg wordt bovendien ondersteund door een geleidekraag. Dit voorkomt wegglijden en minimaliseert het risico op verwondingen.

➡️ Per contact hoeft slechts één schroef gebruikt te worden - een vastzittende combischroef die stevig in de geleidekraag geïntegreerd is en die zowel met kruis- als sleufschroevendraaiers gebruikt kan worden.

➡️ Alle schroeven wijzen ook in dezelfde richting. Daardoor hoeft u het voorste deel niet meer in de hand te draaien, om de contactschroeven van de afzonderlijke polen na elkaar aan te draaien - dat bespaart tijd!

Hoe kan je twee AMAXX® behuizingen verticaal combineren?

Energie en data slim combineren in één behuizingssysteem

De doordachte opbouw garandeert de grootst mogelijke flexibiliteit. Alle behuizingen zijn 25 mm breed. Verticaal aan elkaar koppelen van ongemonteerde behuizingen verloopt probleemloos. Alle combinaties zijn aansluitklaar voorbedraad en getest op elektrische veiligheid en kwaliteit, zodat het installeren ter plaatse snel geregeld is.

Twee AMAXX® behuizingen verticaal combineren:

U heeft de mogelijkheid om ongemonteerde AMAXX® behuizingen
zo nodig boven elkaar, zonder afstand, te monteren.

Tang op de dunne breekranden plaatsen en de
voorgestanste breekranden uitbreken met de tang.

De behuizingen kunnen nu samengevoegd worden.

 

Een modulair systeem, dat energie en datatechniek met elkaar verbindt, is bijzonder geschikt voor de opbouw van decentrale netwerken dan wel subnetwerken in de ruwe industriële omgeving. Overal waar in de productie of logistiek data en stroom nodig zijn - bijvoorbeeld bij goederen binnenkomst, in operationeel gebied (machinepark) of bij expeditie. En dat binnen en buiten. Daarmee behoren afzonderlijke aansluitingen of speciaal geconstrueerde oplossingen tot het verleden.

Voordelen:

  • Fysiek gescheiden behuizing met scharnierend bovengedeelte
  • Ruimtelijke scheiding van data- en energiebehuizing
  • Standaard voorgeperforeerde kabelinvoer
  • Kabelwartelset met meerdere afdicht-inzetstukken voor variabele kabelinvoer
  • Datatoegang van buiten via afsluitbare Cepexdatacontactdozen mogelijk

Waarvoor zijn 1h stekkers en stopcontacten nodig?

Overzicht van de uurstanden voor de diverse spanningen en frequenties:


*Apparaten uit de serie || genieten de voorkeur bij gebruik in Amerika en Canada.

De stroomsterktes 20A, 30A, 60A en 100A gelden voor apparaten van de serie ||. 

De stift van het aardleidingcontact van de contactstoppen heeft een grotere diameter dan de andere (buitengeleider / nulleider)-contactstiften van de contactstoppen – en past zodoende alleen in de desbetreffende bus van het aardleidingcontact van de koppelcontactstoppen of contactdoos. Door deze vastgelegde opbouw en vaste positionering van de groef van de veiligheidskraag (mag niet worden gewijzigd / verwijderd!) op de contactstoppen en nok van de veiligheidskraag op de koppelcontactstoppen / contactdoos wordt het verkeerd samenvoegen van de contactstoppen en koppelcontactstoppen / contactdoos voorkomen en verhinderd dat er – in geval van twijfel levensgevaarlijke – verwisselingen van spanningen en frequenties ontstaan.

Uurstanden volgens EN 60309-2:1999 + A1:2007 + A2:2012, serie | (Europa) 
Uurstelling van de aardcontacten tbv de onverwisselbaarheid voor verschillende spanningen en frequenties. De kenkleuren komen overeen met de nominale bedrijfsspanning.


*Uurstanden zijn niet genormeerd en daardoor vrij beschikbaar voor bijzondere toepassingen van contactmateriaal. 

Kenkleur

De markeringskleuren van de contactstoppen / de contactstoppenkleuren (zie grafiek) geven de desbetreffende nominale bedrijfsspanning aan. De meeste gemaakte rode contactstoppen zijn bijvoorbeeld voor 380 t/m 480 V ontworpen – de driefasewisselspanning (400V) in Duitsland, de zwarte contactstoppen zijn voor industriële netten gemaakt, blauwe contactstoppen bijvoorbeeld voor huishoudelijke apparaten en camping, gele contactstoppen voor de beveiligingsspanning van schepen en groene contactstoppen voor onder andere bouwmachines. 

Indien de bedrijfsspanning als aanvulling op de codering met een kleur wordt aangeduid, dan dienen (volgens EN 60309-1:2013-02, tabel 2) de volgende kleuren te worden toegepast:

Bedrijfsspanning Kenkleur RAL*
100 tot 130V geel 1021
200 tot 250V blauw 5007
380 tot 480V rood 3013
500 tot 690V zwart 9005
boven 60 tot 500Hz groen 6010

 

Waar vind ik de installatiehandleiding voor AMAXX combinatiekasten?

Klik hier om de digitale versie van de handleiding te downloaden.

Waarom kiezen voor een AMAXX combinatiekast?

De voordelen van de AMAXX® combinatiekast

Het plaatsen van een voorbekabelde contactdooscombinatie heeft vele voordelen ten opzichte van conventioneel bekabelde contactdozen.

Tijdswinst

Kiezen voor een MENNEKES AMAXX® combinatie betekent dat u heel wat uitspaart op het vlak van montagetijd. In plaats van meerdere kabels en buizen aan te sluiten en losse CEE contactdozen te plaatsen, hoeft u dit met een MENNEKES AMAXX® combinatie slechts één keer te doen. Eén voedingskabel voor de contactdooscombinatie volstaat in plaats van afzonderlijke voedingskabels per contactdoos. Standaard dubbel uitgevoerde aansluitklemmen maken doorlussen naar een volgende combinatiekast mogelijk.

Hiermee bespaart u als installateur bij het monteren heel wat tijd, die u dan weer kunt gebruiken voor uw volgende project.

Lokaal afgezekerd

AMAXX® combinaties worden geleverd met installatieautomaten en aardlekschakelaars zodat de installatie lokaal afgezekerd is. In geval van storingen hoeft u de juiste automaat niet in de verdeelkast op te sporen, maar kunt u lokaal afschakelen en de storing verhelpen, terwijl de rest van de installatie gewoon verder blijft functioneren. Bovendien bespaart u er heel wat plaats mee in het hoofdverdeelbord.

Hoogwaardige professionele afwerking

Door de MENNEKES AMAXX® combinaties te plaatsen levert u een kwalitatief hoogwaardige installatie af. Voor de klanten betekent dit een duidelijke en overzichtelijke installatie met een professionele vormgeving. Voor de werknemers wordt het installatieproces vergemakkelijkt en vergt het installeren aanzienlijk minder tijd. Iedere kast wordt individueel getest en uitgeleverd met testcertificaat.

Standaard op voorraad

25 verschillende types AMAXX® liggen standaard op voorraad in het magazijn van Stagobel Electro en zijn onmiddellijk leverbaar. Klik hier voor het online overzicht van de beschikbare combinatiekasten.

Hoe kan ik elektrisch vergrendelen?

Wanneer gebruik ik een PilootContactSchakelaar (PKS)?

Het PKS contact kan gebruikt worden voor terugmelding en signalering bij 63A en 125A , of zoals in onderstaand schema, voor een elektrische vergrendeling.

 

Alles binnen het rode kader wordt omvat in deze component, alles buiten het kader moet nog aanvullend in het spanningsbord geplaatst worden.

Bij een niet ingestoken stekker staat er geen spanning op de contacten.

De aansturing van de magneetschakelaar ligt afgeschermd in de contactdoos.

De pilootpin die standaard op de stekkers van 63A en 125A zit, drukt de schakelaar in als de stekker in de contactdoos met PKS ingeplugd wordt.

Wanneer gebruik ik een hulpcontactschakelaar type 41000?

Een groot aantal wandcontactdozen en inbouwcontactdozen van 16A en 32A zijn erop voorbereid om het hulpcontact type 41000 in te bouwen:

Het hulpcontact gaat ook hier een magneetschakelaar aansturen.

Als er geen stekker is ingeplugd, staat het hulpcontact open en staat er bijgevolg geen spanning op de contacten.

Ingeval een stekker is ingeplugd, wordt het hulpcontact gesloten omdat de behuizing van de stekker de witte pin indrukt.

e-Mobility

MENNEKES PnC laadstations: klaar voor de toekomst!

                             

MENNEKES heeft als een van de weinige fabrikanten laadstations met de hardware en software die compatibel zijn voor ISO 15118.

De Amtron Professional(+) PnC en de Amedio® Professional (+) PnC . De Amtron Professional+ PnC-uitvoering is ontworpen voor zowel professionele als semi professionele toepassingen. Via de OCPP - connectie met een provider is dit toestel ook inzetbaar op de privémarkt voor de verrekening van het verbruik via splitbilling. De Amedio® Professional PnC laadzuil is ontwikkeld voor het bedrijfsleven en (semi)publiek gebruik. Het voertuig (mits geschikt voor PnC) wordt onmiddellijk herkend wanneer de laadkabel wordt aangesloten, autoriseert zichzelf en het laadproces start automatisch. Beide laadstations zijn uitgerust voor autorisatie via RFID of laad app voor het laden van voertuigen zonder PnC mogelijkheid.

Wat is ISO 15118?

ISO 15118 is de communicatiestandaard achter Plug and Charge (PnC) Dit is een complexere communicatie dan ISO 61851. Via deze communicatie is er meer dataoverdracht tussen het laadpunt en de wagen. Dit maakt het mogelijk om een efficiëntere afstemming te krijgen tussen de capaciteit van het elektriciteitsnet en de benodigde laadcapaciteit van de wagen(s).  Het ISO 15118 is ook noodzakelijk voor de toekomstige smart grid. Smart grid of vehicle to grid (V2G) staat ook wel bekend als bidirectioneel laden. Daarbij zal de elektrische wagen zijn energie vanuit de batterij kunnen laten terugvloeien in het elektrisch net.

Vehicle-to-grid (V2G) en Vehicle to home (V2H)

Vehicle to grid (V2G) is een netwerk dat energieproducenten, consumenten en componenten met elkaar verbindt door middel van informatie- en communicatietechnologie. Dankzij de smart grid technologie is de elektrische auto niet alleen in staat om energie van het elektriciteitsnet af te nemen, maar ook om energie uit de autobatterij terug te leveren. De auto fungeert dus automatisch als een externe batterij. Dit kan ervoor zorgen dat je met de energie van de zonnepanelen je auto oplaadt en op momenten dat je zonnepanelen weinig of niets produceren gebruikt je de batterij van de wagen als voedingsbron voor je woning.

Bij Vehicle to grid (V2G) wordt de energie van de batterij van de wagen teruggestuurd op het net. bij vehicle to home (V2H) gaan we de energie enkel sturen naar de woning.

Vanaf 2023 start in Vlaanderen het capaciteitstarief. Daarbij zullen we belast worden als we voor een langere tijd een piek creëren op het net door te veel verbruikers gelijktijdig te laten werken. Men wil op die manier dat we het verbruik gaan spreiden in de tijd. Via Vehicle to home (V2H) kunnen we de batterij van onze wagen gebruikten om te stroompieken af te vlakken of op te vangen. V2H werkt op dezelfde manier als bidirectioneel laden. Op bepaalde momenten gaan we de batterij gebruiken om de stroom te voorzien in onze woning, waardoor we stroompieken vermijden.

Op dit moment wordt V2G en V2H nog niet veel toegepast. Je hebt hier namelijk een laadpaal met ISO 15118 communicatie (PnC) voor nodig en je elektrische auto moet deze functionaliteit ook ondersteunen. Slechts een klein aantal elektrische auto’s is er momenteel klaar voor, zoals de Nissan Leaf, Huyndai Ioniq 5 en Ioniq 6, de KIA EV6, de KIA Kona, MG 5 Electric, MG Marvel R Electric en de MG ZS EV. Meerdere autofabrikanten zijn bezig met de ontwikkeling van deze technologie.

De laadpaal moet ook door Fluvius zijn gehomologeerd en gekeurd worden om dit te mogen toepassen. Momenteel wordt dit met AC laadpunten nog niet toegelaten.

Hoe tijd synchroniseren voor export laadsessies?

Als men de laadsessies wil exporteren vanuit de MID kWh-teller van het laadpunt, dan is er geen synchronisatie met de tijdsgegevens. De datum en het uur kloppen niet met de realtime gegevens.

Indien je de laadsessies wil exporteren, kan dat een probleem zijn.
Synchronisatie realtime klok voorwaarde:

  • Vereist AMTRON® Professional met software-update firmware 5.22
  • Internetverbinding op de AMTRON® Professional (via router)

Koppelen van NTP server aan de AMTRON® Professional

Activeer de connectie met NTP server:

Voeg een NTP server toe. Je kan er meerdere toevoegen. Je kan een NTP server vinden op het internet (vb.: https://ntp.teambelgium.net/).

Vul de link van de NTP server toe en herstart het laadpunt.

Laadsessies exporteren

Je kan de laadsessies exporteren naar een csv-bestand (excel, pdf, ...):

Wanneer je op "Download" klikt, zullen de laadsessies geëxporteerd worden. In deze lijst kunnen we de laadsessies zien, gekoppeld aan de RFID badge.

Hoe koppel ik een AMTRON®/AMEDIO® Professional(+) met een backend?

De AMTRON® en AMEDIO zijn OPEN SOURCE en werken met providers die via OCPP protocol communiceren.

Backend wordt gebruikt om een laadpunt openbaar te stellen en automatische facturatie van de laadsessies te genereren. Het kan ook gebruikt worden voor splitbilling (automatische facturatie werkgever-werknemer).

Backend-connectie met AMTRON® Professional+ en AMEDIO Professional+

De AMTRON® Professional + en de AMEDIO Professional + zijn uitgerust met GPRS-modem. Er wordt met de backend gecommuniceerd via mobiel internet. Er moet geen internetverbinding aangesloten worden op de router.
Indien er meerdere laadpunten willen communiceren met de backend via mobiel internet, dan is een master-slave-configuratie met één AMTRON® of AMEDIO Professional+ in verbinding met (meerdere) AMTRON® en/of AMEDIO Professional laadstations mogelijk. De slaves sturen de laadsessie door naar de master. De master communiceert deze laadsessie via mobiel internet naar de provider.

Backend-connectie met AMTRON® Professional en AMEDIO Professional

De AMTRON® Professional en de AMEDIO Professional zijn niet uitgerust met GPRS modem.
Er wordt met de backend gecommuniceerd via bekabeld internet. Er moet dus een internetverbinding aangesloten worden op de router.
Indien er meerdere laadpunten willen communiceren met de backend via bekabeld internet, dan is een master-slave-configuratie nodig. De slaves sturen de laadsessie door naar de master. De master communiceert deze laadsessie via bekabeld internet naar de provider.

Open Source met providers via OCPP

De AMTRON® Professional en de AMEDIO Professional communiceren via OCPP Protocol (Open Charge Point Protocol) met de Charge Point Operator (CPO) en/of de Mobility Service Provider (MSP).
Onze laadpunten gebruiken OCPP-S 1.5 en 1.6, OCPP-B 1.5 en 1.6 en OCPP-J 1.6

INSTALLATIE

In deze handleiding laten we jou zien hoe je gemakkelijk en snel een MENNEKES laadpunt installeert en koppelt met een BACKEND.

Configuratie backend

  • Simkaart (indien via mobiel internet) bij een AMTRON® Professional+ of AMEDIO Professional+
  • EVSE ID – serienummer laadtoestel (staat bovenop het laadtoestel)

Benodigdheden

  • Micro-USB-kabel (meegeleverd bij toestel)
  • Laptop met USB-verbinding
  • Datasheet met serienummer en wachtwoord (meegeleverd bij toestel)
  • Handleiding laadpunt MENNEKES
  • Gegevens provider

Simkaart plaatsen

  • AMTRON® Professional

  • AMEDIO Professional

Verbinding maken met de webinterface

  • Verbind via gekend IP-adres (indien je dit statisch hebt ingesteld)
    http://10.0.0.182
  • Vul gebruikersnaam en paswoord in (zie datasheet)

Keuze tussen GSM- of ethernetconnectie

Indien er gebruik gemaakt wordt van mobiel internet selecteer je GSM.
Als je meerdere laadpunten wil laten connecteren met mobiel internet voorzie je één toestel met GPRS-module (AMTRON®/AMEDIO Professional+). De overige toestellen communiceren met de plus-versie via de LAN-verbinding en de plus-versie stuurt info door via mobiel internet.
Bij gebruik van ethernet moet er internet verbonden zijn op de router van de laadpunten.

Indien je beschikt over een AMTRON® Professional+ of een AMEDIO Professional+ stel je de APN in bij netwerk GSM.

APN (Access Point Name) van de provider invullen

Klik op Save.

OCPP protocol en URL koppelen aan laadpunt

Je serienummer OCPP ChargeBoxIdentity (ChargePointID) wordt automatisch ingevuld en dit laat je staan.
Kies het juiste OCPP protocol dat eigen is aan de provider.

Kies de juiste OCPP mode (opgeven door provider)

Vul de bijpassende URL in bij WebSockets JSON OCPP URL van het backend.

URL invullen die is opgegeven door provider gelinkt aan OCPP mode.

Klik op Save & restart.

Het laadpunt zal heropstarten en na een paar minuten is het toestel terug actief en staat het beschikbaar voor de provider.

Vanaf dan gebeuren de instellingen bij de provider.

Hoe update ik de software van de AMTRON®/AMEDIO® Professional(+)?

Software update interface (legacy)

Voor de AMTRON® Professional(+) of AMEDIO Professional(+) laadstations die nog onder oude software (webinterface) werken, kan men een recente software installeren en ook de webinterface updaten.

Onderstaande figuur toont de software met de oudere interface. Wanneer u de nieuwe software downloadt, zal u nadien ook nog de webinterface moeten aanpassen van 1.0 naar 2.0.

Open uw webbrowser en surf naar het IP-adres van de AMTRON® Professional(+) of AMEDIO Professional(+). Geef de gebruikersnaam en het bijhorende paswoord van uw toestel in. Onderstaand ziet u een voorbeeld van een datasheet die bij elk toestel wordt geleverd.

Software updaten

U vindt de meest recente software op de website www.chargeupyourday.be

Ga naar https://www.chargeupyourday.be/service/software-updates/

Download de software op uw PC.

Ga vervolgens naar de webinterface van de AMTRON® of AMEDIO Professional(+).

Selecteer het tabblad Systeem.

Selecteer het bestand dat u zonet hebt gedownload en druk op Install. De nieuwe software zal geïnstalleerd worden in de AMTRON® of AMEDIO.

Het toestel zal nadien vanzelf heropstarten. Het duurt ongeveer een half uur vooraleer het toestel opnieuw bereikbaar is via de webinterface met zijn IP-adres. Het laadproces wordt niet beëindigd.

Zodra de AMTRON® of AMEDIO opnieuw bereikbaar is, zal de nieuwe software actief zijn. Als de vorige software nog via de oude webinterface werkte, zal de nieuwe software ook nog werken met de oude webinterface (legacy).

Webinterface updaten

Ga naar de webinterface van uw toestel en klik op het tabblad Operator. Selecteer daar de Webinterface stijl 2.0. Klik vervolgens op Opslaan en opnieuw opstarten. Het toestel zal heropstarten en opnieuw een vijftal minuten offline zijn.

Nadat het toestel is heropgestart zal de nieuwe interface actief zijn en er als volgt uitzien:

Hoe kan ik de laadstroom van de AMTRON® Compact beperken?

Bij de AMTRON® Compact kunt u heel eenvoudig de maximale laadstroom instellen. De maximale laadstroom wordt ingesteld via de blauwe draaischakelaar S3:

U kunt de maximale laadstroom instellen volgens onderstaande waarden.

Bij de AMTRON® Compact kunt u de laadstroom beperken via een potentiaalvrij contact.

Stel de beperkte stroomgrens in via de draaischakelaar S2.

Via de standen S2 kunt u de laadstoom beperken als het potentiaalvrij contact gesloten is. Als het contact open is, zal de AMTRON® Compact laden aan zijn ingestelde maximale stroom via de draaischakelaar S3.

Het potentiaalvrij contact is reeds verbonden met de klemmenstrook op klem nummer 1 en 2. Als u een verbinding maakt tussen klem 1 en 2 wordt dit zo geïnterpreteerd dat het contact geschakeld is.

  • Als de draaischakelaar S2 op stand 8 staat, kan er geladen worden als het potentiaalvrij contact gesloten staat. In dit geval is de maximale laadstroom 0A. Het laadpunt krijgt wel vrijgave om te laden. 
  • Als de draaischakelaar S2 op stand 9 staat, kan er geladen worden als het potentiaalvrij contact geopend staat. Het laadpunt krijgt geen vrijgave (geen autorisatie) om te laden. Als het potentiaalvrij contact gesloten is, kan er geladen worden aan de maximale laadstroom.

Beveiligen van publiek toegankelijke laadpunten tegen overspanning

Publiek toegankelijke laadpunten moeten worden uitgerust met een overspanningsbeveiliging.

Vlaanderen telde midden 2020 meer dan 4000 laadpunten die publiek toegankelijk zijn voor elektrische voertuigen (op openbaar domein, op parkings, garages, aan winkels enz…). Publieke laadpunten zijn laadpunten waar 24/7 op een niet-discriminerende wijze kan geladen worden. Ook een laadpunt dat niet op openbaar terrein staat, maar aan dezelfde voorwaarden voldoet valt onder de noemer publiek toegankelijk laadpunt.

De norm IEC 60364-7-722:2018 Laagspanningsinstallaties - Deel 7-722: “Bepalingen voor bijzondere installaties, ruimten en terreinen - Voorzieningen voor elektrische voertuigen” – omschrijft de regels voor het plannen en installeren van laadvoorzieningen voor elektrische voertuigen. Daarin staat (§722.443.4 – “overvoltage control”) vermeld dat publiek toegankelijke laadpunten als een onderdeel van een publieke dienstverlening (public service) worden beschouwd en derhalve tegen overspanningen moeten beveiligd worden. Voor het selecteren van de overspanningsbeveiliging en de plaatsingswijze wordt verwezen naar HD60364-4-44, artikel 443 en HD60364-5-53, artikel 534.

Beschikt u over een laadpaal die publiek toegankelijk is? Vergeet niet deze uit te rusten met een overspanningsbeveiliging. Voor meer info, klik hier.

Hoe stel ik tijdgestuurd laden in bij AMTRON Xtra of Premium?

Bij de AMTRON Xtra en Premium kan men via de Mennekes Charge App tijdgestuurd laden. Hierbij kan men dan tussen een hoofd- en nevenvermogen schakelen op basis van de tijd. Zo kan men bijv. het toestel aan/uit schakelen of een laadbeurt van bijv. 25A naar 15A reduceren.

De tijdsturing deelt de dag in 2 blokken op. U kiest de momenten waarop de blokken wijzigen. Van elk blok kan u ook de maximale stroom kiezen.

Om deze instelling te bekomen maken we gebruik van de Mennekes Charge App:

  • Contacteer de AMTRON met behulp van de Mennekes Charge App
  • Open het menu (bij Android drie rode puntjes rechtsboven, bij Apple grijze balk onderaan het scherm)
  • Kies “Wallbox configureren”
  • Kies “Modus veranderen”
  • Automatisch komt men terug op het beginscherm. Hier verschijnt nu het symbool van een klok. We klikken dit symbool aan en kunnen hier de tijdsturing configureren
  • We klikken de donkerblauwe balk onderaan aan en passen het hoofdtarief aan (in principe dag tarief). Vul begintijd en eindtijd in en ook de maximale laadstroom
  • Herhaal de stappen en pas via de lichtblauwe balk ook het neventarief aan (in principe het nacht tarief)
  • De tijdsturing is nu actief en zal elke dag de opgegeven waardes volgen

Hoe activeer ik autostart bij een AMTRON Xtra?

Bij levering is bij een AMTRON Xtra de autostart functie niet actief. Hierdoor is er toegangscontrole waarbij men in de Mennekes Charge App op een start knop moet drukken.

Via de Mennekes Charge App kan men deze functie makkelijk activeren via volgende stappen:

  • Maak via de app verbinding met uw AMTRON Xtra toestel
  • Open het menu (grijze balk onderaan bij Apple of drie rode puntjes rechtsboven bij Android)
  • Kies “Wallbox configureren”
  • Kies opnieuw “Wallbox configureren”
  • Hier vindt u een keuze “autostart” aan/uit

Als installateur kan men ook inloggen op het IP-adres en de autostart functie activeren bij customer settings.

Hoe de laadgeschiedenis van een AMTRON Xtra of Premium raadplegen en exporteren?

Om de laadgeschiedenis op te roepen en exporteren, doorloop je volgende stappen:

  • Contacteer de AMTRON met behulp van de Mennekes Charge App
  • Open het menu (bij Android drie rode puntjes rechtsboven, bij Apple grijze balk onderaan het scherm)
  • Kies “Wallbox configureren”
  • Kies “Overzicht laadprocessen”
  • Klik op datum om een periode te kiezen
  • Klik op Uid/naam om bij een AMTRON Premium op een specifieke gebruiker te filteren
  • Druk vervolgens op “invoer weergeven” om de lijst op te roepen
  • Via het documenten symbool rechtsboven (twee blauwe vierkantjes) kan deze lijst geëxporteerd worden. Hierbij kan je de periode indien gewenst nog verder specifiëren en kiezen om als PDF of als CSV te exporteren.

Hier vind je ook een video waarbij we de stappen samen met u doorlopen:

Hoe laadpunten voor elektrische wagens beveiligen?

Voor de correcte beveiligingsmogelijkheden van laadpunten voor elektrische voertuigen verwijzen we naar onderstaande tekst geschreven door de onafhankelijke bron Volta (www.volta-org.be).

Deze tekst geeft een goed beeld van wat toegelaten is en wat niet.

Het originele artikel vindt u hier als pdf terug.

Mode 3 laadpunten voor elektrische voertuigen: keuze van de differentieelschakelaar

1 Inleiding

Elk laadpunt voor een elektrisch voertuig (EV) moet o.a. beschermd worden tegen onrechtstreekse aanraking. In dit artikel bespreken we de bescherming van Mode 3 laadpunten d.m.v. een automatische differentieelstroominrichting (§ 5). Een Mode 3 laadpunt is een toestel dat uitsluitend bedoeld is voor het laden van EV’s met wisselstroom (AC). In dat geval eisen de normen voor laadinfrastructuur1 dat elk Mode 3 laadpunt beschermd wordt door een aparte differentieel van max. 30 mA. Voorbeeld: een laadpaal met 2 laadpunten moet beschermd worden door 2 differentiëlen in parallel, 1 voor elk laadpunt. De differentieel of differentiëlen kunnen in het laadpunt ingebouwd zijn, zo niet moeten ze apart voorzien worden. De differentieel moet minstens van type A zijn (dus geen differentieel type AC) maar een differentieel type A alleen is niet voldoende (§ 6). Dit artikel bespreekt wat er nog meer nodig is. Voor de volledigheid vermelden we dat een laadpunt ook tegen onrechtstreekse aanraking beveiligd kan worden op basis van het principe van elektrische scheiding. Daarop gaan we niet in.

2 In de praktijk

In § 6 wordt uitgelegd dat een differentieel type A niet geschikt is om een laadpunt te beveiligen. Kort samengevat: de batterijlader van een elektrisch voertuig (EV) bevat een gelijkrichter en bij een isolatiefout achter de gelijkrichter in het voertuig kan de foutstroom een gelijkstroom zijn. Nu is volgens de norm2 een differentieel type A niet gemaakt voor een foutstroom die meer dan 6 mA DC bevat. De norm garandeert niet dat hij foutstromen die meer dan 6 mA DC bevatten zal afschakelen. Bovendien maakt zo’n foutstroom een differentieel type A blind, dit wil zeggen dat hij ook niet meer zal reageren wanneer in een andere kring een foutstroom ontstaat waarop hij normaal wel zou reageren.
Wel goede oplossingen zijn:
− ofwel een differentieel type A van maximum 30 mA in combinatie met een toestel dat we in dit artikel een Diff-6mA-DC noemen (§ 6.3)
− ofwel een differentieel type B van maximum 30 mA (§ 6.2).
Ze kunnen in het laadpunt zelf zitten, zo niet moeten ze in de elektrische kring voorzien worden. We bespreken nu twee vragen:
− Wat met een eventuele differentieel stroomopwaarts?
− Wat als de differentieel voor het laadpunt aan het begin van de installatie staat?

3 Differentieel stroomopwaarts

Wanneer er stroomopwaarts van een differentieel die een laadpunt beveiligt, een andere differentieel staat, dan is de vraag of door die andere differentieel een DC-foutstroom van meer dan 6mA kan vloeien en zo ja, wat er dan moet gebeuren. We bespreken een aantal mogelijke situaties.

3.1 Eén laadpunt beschermd door een differentieel type A van 30 mA en een lekdetectie van 6mA-DC in het laadpunt

In het geval dat 1 enkel laadpunt beschermd is door een differentieel type A van 30 mA en het laadpunt bevat een lekstroomdetectie van 6mA-DC, mag de differentieel type A stroomopwaarts blijven staan. Het laadpunt laat immers geen foutstroom van meer dan 6 mA DC door (Figuur 1).

Figuur 1

De rode stippellijn in figuur 1 toont de foutstroom bij een isolatiefout in de EV. De kring sluit zich via de aarde en de aardverbinding van het distributienet (niet getekend).

3.2 Meerdere laadpunten met een lekstroomdetectie van 6mA-DC elk beschermd door een differentieel type A van 30 mA

In het geval dat een differentieel stroomopwaarts 2 of meer laadpunten beschermt en elk laadpunt beschermd is door een differentieel type A van 30 mA en het laadpunt heeft een interne lekdetectie van 6mA-DC, is een type A alleen niet meer voldoende (Figuur 2). Het is immers mogelijk dat bij twee van de laadpunten tegelijk een isolatiefout zou optreden die telkens zorgt voor een foutstroom van bijvoorbeeld 5 mA DC. De differentiëlen die de individuele laadpunten beschermen schakelen dan niet noodzakelijk uit, waardoor er door de stroomopwaartse differentieel type A dus een foutstroom zou kunnen lopen van meer dan 6 mA DC. Zoals reeds eerder gesteld is dit een probleem.

Figuur 2

De oplossing in dit geval is dat de stroomopwaartse differentieel type A vervangen wordt door een differentieel type B (Figuur 3).

Figuur 3

Indien er meerdere laadpunten voorzien worden met een combinatie van laadpunten zonder geïntegreerde lekdetectie van 6mA-DC en laadpunten met geïntegreerde lekdetectie, dan moet ook de stroomopwaartse differentieel type A vervangen worden door een differentieel type B (Figuur 4).

Figuur 4

3.3 Situatie 3: een of meer laadpunten beschermd door een differentieel type B van 30 mA.

In een huishoudelijke installatie moet elke differentieel stroomopwaarts van een differentieel type B ook van type B zijn (Figuur 5).

Figuur 5

In een niet-huishoudelijke installatie kan in bepaalde gevallen ook een differentieel type A aangevuld met een Diff-6mA-DC stroomopwaarts van een differentieel type B gebruikt worden, maar alleen als de reden waarom stroomafwaarts voor een differentieel type B gekozen is, te maken heeft met mogelijke DC-foutstromen en bijvoorbeeld niet omdat de foutstroom een harmonische vervorming kan bevatten of een frequentie van meer dan 50 Hz (§ 6.2).

4 Differentieel aan het begin van de installatie

Het is ook toegelaten om de kring naar een laadpunt rechtstreeks af te takken in het hoofdverdeelbord. Voor de kring met het laadpunt zijn er dan 2 mogelijkheden:

− ofwel een differentieel type A van maximum 30 mA in combinatie met laadpunten met een geïntegreerde lekstroomdetectie van 6mA-DC (Figuur 6 links)
− ofwel een differentieel type B van maximum 30 mA (Figuur 6 rechts).

Figuur 6

Dit zorgt meteen voor horizontale selectiviteit tussen de kringen.

Dit kan ook toegepast worden met meerdere laadpunten zoals hieronder is getoond in figuur 7.

Figuur 7

Hierbij moet wel rekening gehouden worden met volgende eisen uit het AREI:

4.1 Algemene scheidingsschakelaar

[…] op het hoofdschakelbord [moet] een algemene scheidingsschakelaar geplaatst worden die de gelijktijdige onderbreking mogelijk maakt van alle fasen en eventueel van de nulgeleider. Zijn nominale stroomsterkte is aan de installatie aangepast, zonder nochtans minder dan 25 A te bedragen. Nochtans mag de functie van de algemene scheidingsschakelaar verzekerd worden door de algemene stroomonderbreker indien deze ontworpen is om de scheiding te verzekeren.

Wanneer de algemene stroomonderbreker van de DNB hiervoor kan dienen, is het toegelaten om meer dan 1 differentieel in parallel aan het begin van de installatie te plaatsen.

4.2 Verzegeling

Wanneer AREI art. 86 van toepassing is, moet minstens 1 differentieel aan het begin van de installatie staan. Deze differentieel of differentiëlen moet(en) verzegeld worden. AREI art. 86 is van toepassing op huishoudelijke lokalen of plaatsen. Het is ook van toepassing op bedrijven die niet beschikken over gewaarschuwd personeel (BA4 of BA5), tenzij er vooraf een akkoord is met het Erkend Organisme.

4.3 Nominale stroomsterkte

Differentiëlen geplaatst aan het begin van een installatie van huishoudelijke lokalen moeten een nominale stroomsterkte hebben van ten minste 40 A.

4.4 Vermelding “3000 A, 22,5 kA²s”

In een installatie van huishoudelijke lokalen moeten de differentiëlen de zichtbare vermelding “3000 A, 22,5 kA²s” dragen, tenzij hun nominale stroomsterkte groter is dan 40 A. Dit is van toepassing op elke differentieel die stroomopwaarts staat van de eerste automaat (of smeltveiligheid). Maar in feite geldt dit voor elke differentieel in het hoofdverdeelbord, omdat de te verwachten kortsluitstroom voor het ganse bord nagenoeg dezelfde is.

5 Bescherming tegen onrechtstreekse aanraking met een differentieel

Onrechtstreekse aanraking, wat wil dat zeggen? Neem bijvoorbeeld een elektrisch toestel met een behuizing uit een geleidend materiaal. De behuizing staat normaal gezien niet onder spanning, maar door een fout in de isolatie van het toestel kan dat toch het geval zijn. Wanneer iemand de behuizing dan zou aanraken, zou hij/zij een elektrische schok krijgen. Het jargon hiervoor is onrechtstreekse aanraking: het aanraken van een onderdeel onder spanning, dat normaal niet onder spanning zou mogen staan. Bij een spanning van bv. 230 V kan dit dodelijk zijn. Hiertegen moeten dus maatregelen genomen worden. Een veel gebruikte maatregel als bescherming tegen onrechtstreekse aanraking is het installeren van een automatische differentieelstroominrichting (differentieel). Bij een differentieel hoort altijd een beschermingsgeleider (PE) en netsysteem (TT of TN-S ). In een TN-C net kan een differentieel nooit toegepast worden, dus daar moet een andere beschermingsmaatregel tegen onrechtstreekse aanraking genomen worden. Bij een isolatiefout vloeit er een stroom door de PE, die we foutstroom noemen. De differentieel reageert hierop wanneer de foutstroom groter wordt dan zijn afschakelwaarde.

6 Het soort foutstroom en het type differentieel

Net zoals elke elektrische stroom, kan een foutstroom verschillende vormen aannemen. Het is niet altijd een wisselstroom van 50 Hz zonder vervorming. Het type differentieel moet gekozen worden in functie van het soort foutstroom dat mag verwacht worden. Immers, niet elk type differentieel werkt correct bij elk soort foutstroom. Bij het laden van een elektrisch voertuig (EV) via een Mode 3 laadpunt, wordt de wisselstroom van het net in het EV omgezet naar gelijkstroom. Wanneer er achter de gelijkrichter een isolatiefout optreedt, kan de foutstroom een gelijkstroomcomponent bevatten. Daarmee moet rekening gehouden worden bij de keuze van het type differentieel9 In zo’n geval is een differentieel type A (§ 6.1) alleen niet voldoende. Volgens de norm is hij immers niet gemaakt voor foutstromen die meer dan 6 mA DC bevatten. Bovendien kan zo’n foutstroom een differentieel type A blind maken, dit wil zeggen dat hij ook niet meer zal reageren wanneer in een andere kring een foutstroom ontstaat waarop hij normaal wel zou reageren. Goede oplossingen zijn een differentieel type B (§ 6.2) of een differentieel type A in combinatie met een toestel dat afschakelt bij een foutstroom van 6 mA DC (§ 6.3).

6.1 Differentieel type A

Volgens de norm moet een differentieel type A bij volgende foutstromen correct werken:
− een zuivere wisselstroom
− een gelijkstroom met pulsen (die tot 0 gaan)
− de combinatie van een gelijkstroom met pulsen en een zuivere DC-component van maximum 6mA.

Figuur 8

Daaruit volgt dat een differentieel type A niet mag gebruikt worden in installaties waar de foutstroom meer dan 6 mA DC kan bevatten, want de norm garandeert niet dat hij dan nog correct zal werken.

6.2 Differentieel type B

Behalve op een zuivere wisselstroom en een gelijkstroom met pulsen, moet een differentieel type B ook reageren op volgende foutstromen:
− wisselstroom met harmonischen, bij een toestel aangesloten tussen een fase en de nulgeleider
− wisselstroom tot 1000 Hz
− wisselstroom in combinatie met een zuivere DC stroom tot 0,4 x de nominale afschakelstroom IΔn
− gelijkstroom met pulsen in combinatie met een zuivere DC stroom tot 0,4 x IΔn of 10 mA indien dat meer is
− gelijkstroom afkomstig van een gelijkrichter
− aangesloten op twee fasen
− aangesloten op drie fasen (en eventueel de nulgeleider)
− zuivere gelijkstroom

Opmerking: differentieelschakelaars type B zijn bedoeld voor kringen op wisselstroom, waarvan de foutstroom een gelijkstroom kan zijn. Ze zijn niet bedoeld voor kringen die zelf op gelijkstroom werken.

6.3 Toestel dat afschakelt bij een foutstroom van 6 mA DC

Er zijn toestellen op de markt, die gemaakt zijn om af te schakelen bij een foutstroom van 6 mA DC. Ze bestaan als afzonderlijk toestel of geïntegreerd in een differentieel type A. In Europa moet er uiteraard de CE-markering op staan. Opgelet, zo’n toestel is maar bruikbaar wanneer er in normale omstandigheden geen stroom van 6 mA DC naar de aarde kan weglekken, ook niet bv. bij het opstarten. Omwille van het recente karakter van de norm, hebben deze toestellen spijtig genoeg nog geen naam gekregen . In dit artikel noemen we ze voorlopig Diff-6mA-DC.

Het originele artikel vindt u hier als pdf terug.
Bron: Volta